Zal ik dat friebeltje eraf bijten

“Ik haal er toch even een arts bij”, zegt de assistente tegen mij. Ik knik en kijk haar na terwijl ze wegloopt. Even ben ik alleen in de ruimte. Ik kijk naar mijn arm die afgekneld wordt door de mouw van mijn blouse die ik omhoog heb gestroopt om het stukje wild vlees, zoals ik ‘m noem, en de moedervlek zoals de assistent hem bestempelde, bloot te geven.

 

Het plekje zit er zolang ik me kan herinneren. Er was weleens naar gewezen door mijn nichtje van drie, die voorstelde om ‘m eraf te bijten. Mijn moeder had eens gevraagd waarom ik dat ‘lelijke friebeltje’ niet weghaalde. Want het ronde bolletje roze vlees wat zich op mijn bovenarm nestelde was niet moeders mooiste. Maar over weghalen had ik nooit gedacht. Om dezelfde reden dat ik mijn scheve neus nooit recht heb laten zetten toen ik een operatie aan mijn neus moest ondergaan en de chirurg voorstelde de boel direct even strak te trekken. Een reden die niet echt meer populair is in deze tijd: mijn neus hoefde niet recht en dit bolletje niet weg, omdat ik zo geboren ben. En het rechttrekken of weghalen voelt als het afwijzen van een onderdeel van mezelf, ook al is het een neus die ik op elke foto van mezelf scheef zie staan, of een lelijk friebeltje.

 

Maar het friebeltje had zich nu gekleurd. Vanochtend toen ik onder de douche stond viel mijn oog ineens op zijn bruine en zwarte vlekken, waar hij normaal egaal lichtroze gekleurd was. Direct had ik een knoop in mijn maag gevoeld en geweten: dit klopt niet. Met een volhardendheid die mij ongewoon is, had ik diezelfde dag nog een afspraak geregeld, met een doktersassistent. Want alle huisartsen in de praktijk waren minimaal een week volgeboekt. En dus zat ik nu alleen in een kamertje, achtergelaten door de assistent omdat zij een arts ging halen omdat ze het ook niet vertrouwde. Erkenning is fijn, maar niet in dit soort situaties.

 

De deur zwaait open en een lange man stapt de kamer in, gevolgd door de assistent. Hij schudt mij de hand en stelt zich voor. Ik hoor zijn naam niet, maar zeg automatisch de mijne. Hij zwenkt de vergrootlamp op mijn moedervlek, zoals ook hij ‘m kwalificeert. Even is alles stil. De assistent staat op een afstandje te kijken, en ik probeer een diagnose van het gezicht van de dokter af te lezen.

Hij haalt de lamp weg en kijkt me aan. 

“Komen er melanomen voor in de familie?”, vraagt hij.
 

De knoop in mijn maag wordt erger. Ik moet denken aan twee van mijn neven waarvan ik weet dat ze er in aanraking mee zijn geweest. De een lang geleden, de ander kort terug. Op dat moment vergeet ik dat het laatste geval vals alarm bleek te zijn.

“Ja, volgens mij wel” zeg ik dan. En mijn vader is overleden aan kanker, ik weet niet of dat nog iets uitmaakt”, voeg ik er nog aan toe.

Hij fronst, en ik probeer tevergeefs iets van een glimlach te vinden die zou moeten zeggen dat het allemaal wel meevalt.

“Dan is het goed mogelijk dat het een melanoom is” zegt hij en hij voegt, zich naar de assistent toe draaiend, eraan toe dat hij graag wil dat mijn eigen huisarts er nog even naar kijkt.

 

De assistent knikt en pakt de telefoon om mijn huisarts te bellen. Hij schudt mij de hand en wenst me succes. De assistent zegt me naar de gang te lopen en daar te wachten op mijn eigen huisarts - die ineens wel een gaatje heeft.
In de uitgestorven gang roep ik alle kennis in mijn hoofd op die ik ooit opgeslagen heb over melanomen, en die is niet fijn. ‘Een heel agressieve vorm van huidkanker’, herhaalt zich als een mantra in mijn hoofd. Als mijn huisarts me uiteindelijk naar binnen roept heb ik zweethanden en duizend gedachtes aan doodgaan. Ook zij gebruikt de vergrootlamp en komt tot dezelfde conclusie. En weer is de erkenning niet fijn, want de spoedverwijzing die zij direct regelt voor de afdeling dermatologie, bevestigt dat het mogelijk ernstig is.

 

Door vele zieken kan ik ondanks de spoed, toch pas na het weekend in het ziekenhuis terecht. Ineens sleept de tijd zich voort en duren minuten uren. Hoe graag ik ook de woorden ‘het zal wel meevallen’ wilde horen van de arts, nu vrienden ze uitspreken vinden ze ineens geen grond meer. Ik voel me als een moeras waar alle positieve mogelijkheden in wegzakken. Het friebeltje en ik kennen elkaar inmiddels heel goed. Ik heb ‘m van alle mogelijke hoeken geïnspecteerd, op zoek naar een antwoord dat ik mezelf niet kan verschaffen.

 

Op maandagochtend word ik na drie kwartier wachten naar binnen geroepen. Ik heb een voorgesprek met een assistent die mij ondervraagd en aan wie ik opbiecht in de winter eens per twee maanden onder de zonnebank te gaan, die ik meteen uit mijn toekomst schrap. Zij kijkt even naar mijn bolletje en roept er iemand bij. Die maakt een foto en samen lopen ze weg om het te bespreken. Ik kijk naar mijn zwarte gympen en volg de lijnen op de vloer. Aan de muur hangen posters van de verschillende lagen die de huid heeft. Als ze terugkomt kijkt ze ernstig. Ze begint een verhaal en ik probeer eruit op te maken wat de diagnose is. Ze heeft het over adertjes die de verkleuring waarschijnlijk veroorzaken. 

“Dus het is geen melanoom?" vraag ik.

“Voor zover we nu kunnen zien denken we van niet. Maar om het zeker te weten gaan we het plekje weghalen en op kweek zetten”, zeg ze. 

 

Zes weken later -het plekje had geen spoed meer en de ziektekiemen hadden ook de onderzoeksafdeling weten te treffen- word ik gebeld. Er zijn geen onrustige cellen. Ik, en mijn friebeltje wat nu ergens in een afvalbak ligt, zijn hartstikke gezond.

Powr.io content wordt niet weergegeven als gevolg van je huidige cookie-instellingen. Klik op het cookiebeleid (functioneel en marketing) om akkoord te gaan met het cookiebeleid van Powr.io en de content te bekijken. Je kunt hierover meer lezen in de privacyverklaring van Powr.io.